Om zijn reusachtige rijk te kunnen regeren had Karel de Grote het gebied verdeeld in graafschappen, paltsen, een soort provincies, die bestuurd werden door edelen uit die streek. Om het centrale gezag goed te kunnen uitoefenen woonde Karel niet in één paleis, maar reisde hij met zijn hofhouding door het land, van de ene palts naar de andere. In totaal bezat Karel vele tientallen paltsen. Aken is daarvan de bekendste, maar hij had er ook één in Nijmegen (het Valkhof) en een in Ingelheim aan de Rijn. Karel hield in elke palts meestal drie keer per jaar een zogenaamde hofdag. Al zijn vazallen uit de regio waren daarbij aanwezig. Hij presenteerde zich dan in zijn keizerlijke en koninklijke waardigheid aan zijn voornaamste onderdanen en hoopte hierdoor zijn positie te bevestigen en te versterken. Ook nam hij het beleid door en sprak hij recht. Alleen grote misdrijven en ruzies onder de adel werden onder de aandacht van de keizer gebracht. De getrouwe ridders stonden hem bij de rechtszitting met raad en daad bij. Ten slotte werd er feest gevierd. De hofdag was dus een zeer belangrijke gebeurtenis in de middeleeuwse samenleving en bijzonder geschikt als tijdstip voor verhalen over belangrijke gebeurtenissen. De meeste verhalen over koning Arthur en de ridders van de Ronde Tafel beginnen dan ook met een hofdag. En ook het beroemde verhaal over de vos Reinaert begint er mee: |