Beatrijs

De taal: middelnederlands

Van dichten comt mi cleine bate
Die liede raden mi dat ict late
Ende minen sin niet en vertare
Maer om die doghet van hare
Die moeder ende maghet es bleven
Hebbic een scone mieracle op heven
Die God sonder twivel toghede
Marien teren diene soghede
Ic wille beghinnen van ere nonnen
Een ghedichte God moet mi onnen
Dat ic die poente moet wel geraken

Dit zijn de eerste tien regels van de Maria-legende Beatrijs. Erg makkelijk leest zo’n middeleeuwse tekst niet, je kunt wel wat tips gebruiken ...

  • We spreken van middelnederlands als we het hebben over de verzamelde dialecten in de twaalfde eeuw (en later) in de gebieden die we nu Nederland en Vlaanderen noemen.
  • Er waren geen algemene regels voor de spelling zodat er in de handschriften - zelfs van één en hetzelfde werk - grote en kleine verschillen te zien zijn.
  • Er werd meer fonetisch gespeld dan tegenwoordig. Dat wil zeggen: afgaande op de klanken die de middeleeuwers hoorden, bijvoorbeeld lant i.p.v. land.
  • Om een klinker lang te maken werd een ‘e’ gebruikt als rekkingsteken, bijvoorbeeld in gevaer. Soms gebruikte men hiervoor een ‘i’: bijvoorbeeld (nu nog) in Oisterwijk.
  • Als er in het Middelnederlands een ‘ij’ staat, geeft dit een wat Ianggerekte ‘ie’ weer. Je spreekt strijt dus uit als striet.
  • Een ontkenning wordt vaak door twee woorden aangegeven, zoals nu nog in het Frans ne ... pas: hi en mochte niet ontgaen (= Hij kon niet ontsnappen).
  • Onbeklemtoonde woorden worden vaak vast aan het hoofdwoord geschreven: thooft (= het hoofd), seggict (= zeg ik het), wasse (= was ze).
  • In sommige woorden komen verschillende klanken voor. Zo heb je paart, maar er kan ook staan peert. Naast duur, zien we dier (de oorsprong van ons woord dierbaar).

Dit was dan een korte cursus Middelnederlands!
Gelukkig hoef je de tekst niet zonder hulp te lezen. Er zijn verschillende uitgaven die het lezen vergemakkelijken: er zijn boekjes waarin de moeilijke woorden in de kantlijn of onderaan iedere bladzijde verklaard worden, andere drukken naast de Middelnederlandse tekst de vertaling in modern Nederlands af.

Hier maken we gebruik van beide mogelijkheden:

  • De middelnederlandse tekst is afgedrukt, met daarnaast de vertaling in hedendaags Nederlands;
  • In de oorspronkelijke tekst zijn woorden of fragmenten onderstreept. Je kunt de toelichting openen door er op te klikken.

Herkomst en datering

Het verhaal van Beatrijs is waarschijnlijk ...

Tekst en vertaling

Beatrijs - Middelnederlands en modern Nederlands

 

A 1-80 - Inleiding: Beatrijs in het klooster gekweld door de Liefde

1

Van dichten comt mi cleine bate.
Die liede raden mi dat ict late
Ende minen sin niet en vertare.
Maer om die doghet van hare,
Die moeder ende maghet es bleven,
Hebbic een scone mieracle op heven,
Die God sonder twivel toghede
Marien teren, diene soghede.
Ic wille beghinnen van ere nonnen
Een ghedichte. God moet mi onnen
Dat ic die poente moet wel geraken
Ende een goet ende daer af maken
Volcomelijc na der waerheide
Als mi broeder Ghijsbrecht seide,
Een begheven Willemijn.
Hi vant in die boeke sijn.
Hi was een out ghedaghet man.
Die nonne daer ic af began,
Was hovesche ende subtijl van zeden.
Men vint ghene noch heden
Die haer ghelijct, ic wane,
Van zeden ende van ghedane.
Dat ic prisede hare lede,
Sonderlinghe haer scoenhede,
Dats een dinc dat niet en dochte.
Ic wille u segghen van wat ambochte
Si plach te wesen langhen tijt
Int cloester daer si droech abijt:
Costersse was si daer,
Dat seggic u al over waer.
Sine was lat no traghe
No bi nachte, no bi daghe.
Si was snel te haren werke:
Si plach te ludene in die kerke,
Si ghereide tlicht ende ornament
Ende dede op staen alt covent.
Dese joffrouwe en was niet sonder
Der minnen, die groet wonder
Pleecht te werken achter lande.
Bi wilen comter af scande,
Quale, toren, wedermoet;
Bi wilen bliscap ende goet.
Den wisen maect si oec soe ries
Dat hi moet bliven int verlies,
Eest hem lieft ofte leet.
Si dwingt sulken,dat hine weet
Weder spreken ofte swighen
Daer hi loen af waent ghecrighen.
Meneghe worpt si onder voet,
Die op staet alst haer dunct goet.
Minne maect sulken milde
Die liever sine ghiften hilde,
Dade hijt niet bider minnen rade.
Noch vintmen liede soe ghestade:
Wat si hebben groet oft clene,
Dat hen die minne gheeft ghemene:
Welde, bliscap ende rouwe.
Selke minne hetic ghetrouwe.
In constu niet gheseggen als
Hoe vele gheluux ende onghevals
Uter minnen beken ronnen.
Hier omme en darfmen niet veronnen
Der nonnen, dat si niet en conste ontgaen
Der minnen diese hilt ghevaen,
Want die duvel altoes begheert
Den mensche te becorne ende niet en cesseert.
Dach ende nacht, spade ende vroe,
Hi doeter sine macht toe.
Met quaden listen, als hi wel conde,
Becordise met vleescheliker sonde,
Die nonne, dat si sterven waende.
Gode bat si ende vermaende
Dat hise troeste dore sine ghenaden.
Si sprac: ‘Ic ben soe verladen
Met starker minnen ende ghewont
Dat weet hi, dient al es cont,
Die niet en es verholen -
Dat mi die crancheit sal doen dolen.
Ic moet leiden een ander leven:
Dit abijt moetic begheven.’

Het dichten brengt me weinig voordeel.
De meeste mensen zijn van oordeel
dat ik een ander vak moet leren,
En toch, om haar te eren.
die als moeder maagd kon blijven,
wil ik een wonder gaan beschrijven
waarmee de Here God beoogde
Maria te loven, die hem zoogde.
Over een non wil ik gaan dichten:
moge God mijn geest verlichten,
want ik moet hoofd- en bijzaak scheiden
en dit tot een goed einde leiden.
Ik moet me aan de feiten houden
die Gijsbrecht me eens toevertrouwde,
een monnik die als schriftgeleerde
dagelijks boeken bestudeerde
en daarin ook dit wonder las.
De non, van wie al sprake was,
was een edelvrouw, zo fijn van zeden
dat men er, naar ik meen, op heden
niet één meer vindt van dat gehalte,
van zowel zeden als gestalte.
Als ik de lof zong van haar leden
en van al haar bekoorlijkheden,
zou dat de hoorder weinig stichten.
Hoor dan, wat ze voor werk verrichtte
gedurende de lange tijd
dat ze gekleed was in 't habijt,
daar in dat mooie klooster, waar
ze kosteres was, jaar na jaar.
Ze was nooit lui of onzorgvuldig,
bij dag of nacht nooit ongeduldig,
was vlug en vaardig in haar werk,
moest de klok luiden in de kerk,
lei boeken klaar, stak kaarsen aan,
heeft 's morgens 't klooster op doen staan.
Maar met dat al was ze niet zonder
't gevoel dat aandoet als een wonder
bij wie het treft, in alle landen:
de liefde, die nu eens tot schande,
ziekte, wraak of weemoedigheid
en dan ook weer tot vreugde leidt.
De wijze maakt ze tot zo'n zot
dat hij de slaaf wordt van zijn lot,
of dat hem nu verheugt of spijt.
Sommigen raken de kluts goed kwijt:
moeten ze nu spreken of zwijgen
om het gewenste te verkrijgen?
Liefde loopt menigeen onder de voet,
die ze al dan niet weer opstaan doet
en ze maakt tot gulle lieden
wie geen stuiver zouden bieden
als zij het niet voor zou schrijven.
Er zijn er ook, die standvastig blijven,
die samen delen in hun leven
al wat de liefde heeft gegeven
aan blijdschap en genot en rouw
en zulke liefde noem ik: trouw.
Er is niemand die overziet
hoeveel geluk, hoeveel verdriet
de liefde kunnen vergezellen.
Daarom mag je geen oordeel vellen
over de liefde van die non,
waar ze niet aan ontkomen kon.
Want de duivel ziet er op toe
de mens te verleiden, hij wordt het nooit moe:
bij dag of nacht en vroeg of laat
is hij druk doende met het kwaad.
Veel streken heeft hij uitgevonden
om te bekoren met vleselijke zonden.
De arme non stierf duizend doden
en ze bad God, haar in haar noden
troost te geven door Zijn genade.
Ze zei: 'Ik ben zo zwaar beladen
met niets dan liefde, en zo gewond
- Hij weet het, die tot op de grond
van de zielen af kan dalen -
dat mijn ziekte me doet verdwalen.
Ik moet een ander leven leiden,
dus ik leg mijn habijt terzijde.'

 

B

.

.

.

 

C

.

.

.

 

D

.

.

.